West-Friesland, parel aan het IJsselmeer. Rijk aan historie en natuurschoon. Vol tradities, stoelend op een eeuwenoude folklore. Een land, waar de zwartbonten de weilanden bevolken en waar tuinders al eeuwenlang hun brood trachten te verdienen.

West-Friesland is geografisch het gebied, dat wordt omsloten door de Westfriese Omringdijk, de enige dijk ter wereld, die in zijn geheel tot monument is verklaard. Ruwweg omvattend het gebied tussen Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Schagen.

West-Friesland is in archeologische termen, evenals het overgrote deel van dit land boven het IJ, nog jong. Noord-Holland boven het ondertunnelde Noordzeekanaal ligt immers van oudsher ‘in het water’. Zo’n vierduizend jaar voor de start van onze jaartelling zelfs letterlijk, want de zee had van alle kanten vrij spel. Toch woonden er toen al mensen in dit gebied, waar het begrip vaste grond nauwelijks van waarde was. De wisselende stijgingen van het zeeniveau hadden een telkens veranderend kwelderlandschap tot gevolg, vergelijkbaar met sommige delen van het Waddengebied. Dat veranderende zeeniveau noopte de ‘Westfries’ van weleer tot een voortdurende strijd tegen het water. De bewoning vond met name plaats op de wat hoger gelegen zandruggen, waaraan onder andere Zandwerven zijn naam ontleent en die nog steeds – soms met moeite – terug te vinden zijn. Vondsten – onder andere vuurstenen en bronzen bijlen en sikkels – uit met name die zandruggen, zijn te zien in het Westfries Museum te Hoorn. Wind en water, storm en stormvloed, hebben in de loop der eeuwen hun sporen in het Westfriese landschap nagelaten. De waterlopen in het oude kwelderlandschap liepen vol en stroomden leeg.

De generaties lang durende aanslag door het water liet de zandruggen verdwijnen. Overstromingen zorgden voor een bedekkende kleilaag. Eén natuurwet veranderde niet: het water bleef eigenwijs een – soms raadselachtige – eigen weg zoeken. En zo ontstonden nieuwe kreken, die merkwaardig genoeg veelal het profiel volgden van die eerder weggespoelde zandruggen uit het kwelderlandschap. Binnenstromend zand begon zich af te zetten, terwijl het omringende land door zetting begon in te klinken en te zakken. Met als gevolg, dat er weer redelijk droge zandruggen ontstonden, waarop bewoning mogelijk was. Op deze ruggen ontstond wat boomgroei en kwamen nederzettingen tot ontwikkeling. Uit verschillende vondsten en archeologisch bodemonderzoek is gebleken, dat van 700 vóór tot 400 na Christus van een redelijke bewoning van dit gebied sprake was. Maar druk was het bepaald niet.

Het water nam na die tijd weer bezit van de streek en bewoning was nauwelijks nog mogelijk. Het duurde vier eeuwen, voordat de veenafzetting een dermate respectabele dikte had bereikt, dat men het weer aandurfde om hier te gaan wonen en werken. Visvangst, maar ook enige agrarische activiteiten, vormden de belangrijkste bronnen voor het eigen levensonderhoud. En een paar eeuwen later begon men met de aanleg van de Westfriese Omringdijk van honderdzesentwintig kilometer lang. Gebouwd met behulp van duizenden palen, enorme hoeveelheden zeewier (dat rondom in het zoute water ruimschoots voorhanden was) en met veelal vlakbij afgegraven grond, werd een waterkering neergelegd, die heden ten dage nog steeds geldt als opmerkelijk toonbeeld in de strijd tegen de hongerende waterwolf. En natuurlijk, die waterwolf won ook wel eens een slag. De littekens in de dijk, zoals de wielen (uitgesleten door het binnenstromende water na een dijkdoorbraak) herinneren aan die verloren slagen.

In, de twaalfde eeuw, na gereedkoming van die Omringdijk, was West-Friesland eigenlijk een bedijkt eiland. Groot en open met nog talloze sloten en plassen. In het westelijk deel (bij Schagen) met terpen om bij dijkdoorbraken toch droge voeten te houden; in het oostelijk deel met de al eerder genoemde zandruggen. En meteen duidelijke aanzet voor bewoning.
De geschiedenis van West-Friesland heeft – zoals alle streken van ons land – zijn ups en downs gekend. Grote bloei werd afgewisseld met tijden van verval. Een normaal verloop. De nederzettingen zijn uitgegroeid tot dorpen en steden. Hoorn, Enkhuizen en Medemblik hebben van oudsher een bepalende rol gespeeld, met name in de Gouden Eeuw. De rijkdom, die toen werd vergaard, straalde af op het hele gebied. De 18e en 19e eeuw liet een teruggang zien. Maar de tijd waarin gesproken werd over de dode stadjes aan de Zuiderzee ligt alweer ver achter ons.

West-Friesland, land om nu van te houden. Uitgestrekt en weids, gezellig en voornaam. Lintbebouwing is kenmerkend voor dit gebied. Behalve Opperdoes (een echt komdorp) zijn alle dorpen in een lang lint gebouwd. En af en toe vind je er nog zo’n oude waterloop, zo’n kreek, zoals de Leek, die zich achter de Zwaagdijk door het landschap wringt.

bron:  www.kistemaker.nl

image